Ondersoorten:
De Aratinga auricapilla
kent 2 ondersoorten, te weten:
-
Aratinga auricapilla
auricapilla
-
Aratinga auricapilla aurifrons (Goudvoorhoofd goudkapparkiet).
De Aratinga auricapilla
aurifrons lijkt op de nominaatvorm maar de groene kleur is wat
donkerder van tint. Verder is de kleur van de oorstreek, wangen en bef
donkergroen zonder gele aanslag. De rug en stuit laten geen veertjes
zien met een bruinrode omzoming. De Aratinga auricapilla aurifrons
komt in gevangenschap slechts incidenteel voor.
Leefwijze in het wild
Over de
natuurlijke leefwijze is bij deze vogels nagenoeg niets bekend. Niet
anders dan dat ze gewoonlijk paarsgewijs of in kleine groepjes van 4 tot
10 vogels leven. Over de wijze waarop de vogels zich in het wild voeden
is niets bekend.
Gedrag
Het
zijn sterke vogels die over het algemeen gemakkelijk te verzorgen zijn.
Ze kunnen minder goed tegen de kou dan bijvoorbeeld de Blauwkopparkiet
(Aratinga acuticaudata
acuticaudata). Ze hebben een hard stemgeluid. Klachten van de buren zijn derhalve te verwachten als deze op niet al te grote afstand wonen.
Ze zijn over het algemeen vrij verdraagzaam tegenover andere vogels en
of soortgenoten. Ze kunnen ook tijdens de broedtijd, mits de volière
voldoende groot is, gehouden worden met soortgenoten. Bij de bouw van de volière dient rekening te worden gehouden met hun knaaglust, een houten volière is ongeschikt. Ze houden van baden en
badwater moet daarom steeds voorhanden zijn. Ze dienen het gehele jaar
door de beschikking te hebben over een broedblok omdat ze de nacht
hierin doorbrengen.
Huisvesting
De afmeting van de volière
dient minimaal 3 x 1 x 2 meter te zijn met aansluitend een nachtverblijf
van bijvoorbeeld 1,5 x 1 x 2 meter. Het nachthok dient vorstvrij te
zijn! Het slaap- cq. broedblok dient een
afmeting te hebben van 25 x 30 cm. bij een hoogte van 60 - 70 cm. Het invlieggat dient een doorsnede te hebben van 7 cm.
Het verdient aanbeveling om twee van dergelijke blokken op te hangen
omdat de vogels nog weleens in het ene blok willen gaan slapen terwijl
het andere gebruikt wordt om te broeden. Wanneer meerdere
soorten naast elkaar gehouden worden is het aan te bevelen de rennen te
voorzien van dubbel gaas, dit om teen verwondingen door onderlinge
gevechten te voorkomen. Verstrek regelmatig verse takken van wilg, berk
en of (onbespoten) fruitbomen zodat aan de knaaglust van de vogels wordt
voldaan.
Voeding
Als voeding kan een
zaadmengsel voor grote parkieten verstrekt worden. Dit zaadmengsel dient
aangevuld te worden met een mengsel van geweekt kiemzaad en eivoer/universeelvoer
(één op één). De verhouding tussen het zaad en het geweekte kiemzaad/eivoer/universeelvoermengsel
is één op één. Verder dienen de vogels de beschikking te hebben over scherpe maagkiezel en oesterschelpen grit.
Dit kan eventueel vermengd worden met het kiemzaadmengsel. Verstrek
daarnaast dagelijks fruit
en groenvoer.
Broedproces
De vogels beginnen zo rond rond mei begin
juni met het broedproces. Vroeger komt echter ook voor! Zoals
reeds opgemerkt dienen ze de beschikking te hebben over een broedblok met een afmeting van 25x30x70 cm. Het invlieggat dient een diameter te hebben van ca.
7 cm. Om de vogels te helpen bij het in- en uit gaan van het blok is het aan
te raden de binnenzijde van het blok onder het invlieggat te voorzien
van een strookje gaas en of krammen. Als nestmateriaal kan een mengsel
van (vochtig) onbemeste potgrond en houtkrullen worden gegeven (ca. 4 –
5 cm dik). De pop legt gewoonlijk 2 tot 4 eieren. Na een
broedduur van ca. 23 dagen worden de jongen geboren. De jongen dienen op
een leeftijd van ca. 14 dagen te worden geringd met ringmaat 6 mm. De jongen
blijven ongeveer 7 weken in het nest, alvorens ze uitvliegen. Drie weken
na het uitvliegen zijn ze zelfstandig. Meerdere legsels per jaar zijn
mogelijk.
A. van Kooten
|