Beschrijving van de soorten
Blauwwangrosella (Platycercus adscitus adscitus)
De schedel, nek en oorbevedering zijn bleekgeel. Het bovenste deel van
de wangen is wit en het onderste deel violetblauw. Ook de kin is
violetblauw. De kropstreek en het bovenste deel van de borst alsmede de
flanken zijn bleekgeel met blauwe doorschijn. Dit blauw kan per vogel
erg verschillen. Het onderste deel van de borst en dijen is grijsachtig
blauw. De anaalstreek en onderstaartdekveren zijn rood. De veren van de
borst, buik en flanken hebben een dunne zwarte omzoming. De mantel en
middengedeelte van het vleugeldek zijn zwart met blauw tot groenachtige
bleekgele veerzomen. De schouders van de vogel bezitten langwerpige
zwarte schoudervlekken. De vleugelranden en vleugelbocht zijn
violetachtig blauw. De stuit en onderrug zijn groenachtig blauw wat
overgaat in blauwachtig bleekgeel op de bovenstaartdekveren. De grote
vleugelpennen zijn zwart met een violetblauwe buitenvlag. De bovenzijde
van de middelste vier grote staartpennen zijn donkergroen en bezitten
een blauwe waas. De overige staartpennen zijn licht violetblauw met aan
de uiteinden een witte omzoming. De snavel is hoornkleurig met een
grijsachtige doorschijn. De ogen zijn bruin, de poten grijs en de nagels
grijszwart. Binnen de soort komen kleurvariaties voor.
Grootte:
De vogels zijn ca. 30 cm. groot.
Geslachtsonderscheid:
Mannen hebben een grotere en bredere snavel, terwijl ook de kop vaak
groter en meer afgeplat is als bij de poppen. Ook is er verschil in
kleur. De mannen zijn over het algemeen duidelijk intensiever
violetblauw van kleur dan de poppen. Ook hebben poppen veelal een ‘witte
vleugelstreep’ aan de onderzijde van de slagpennen. (Sommige jonge
mannen willen deze streep ook nog wel eens bezitten maar na de eerste
volledige rui, als ze ruim een jaar oud zijn, verdwijnt deze meestal. In
een enkel geval wil het echter voor komen dat ze pas na de tweede rui
verdwijnen).
Bij
jonge vogels is het geslachtsonderscheid erg moeilijk. Om achter het
geslacht van jonge vogels te komen is het aan te bevelen DNA
veeronderzoek uit te laten voeren.
Bleekkoprosella (Platycercus adscitus palliceps)
De kleur van man en pop is gelijk. De wangen en de kin zijn zuiver wit.
De kop van de vogels is geelwit. De keel, borst en buik zijn
hemelsblauw gekleurd, evenals de staart en de slagpennen van de vleugels.
De veren op de rug zijn zwart en goudgeel omzoomd. Beide seksen hebben
een zwarte schoudervlek, die bij de man veelal iets groter schijnt te
zijn dan bij de pop. De stuit is grasgroen en vaag zwart gestreept,
terwijl de onderstaartveren rood gekleurd zijn. Binnen de soort komen
kleurvariaties voor.
Grootte:
De vogels zijn ca. 32 cm. groot.
Geslachtsonderscheid:
Mannen en poppen zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Zoals reeds
eerder opgemerkt hebben mannen veelal een iets grotere zwarte
schoudervlek. Evenals bij de meeste soorten heeft de man vaak een
grotere en bredere snavel en is ook de kop wat groter en meer afgeplat.
Volwassen poppen hebben meestal een witte vleugelstreep.
Verspreidingsgebied van het geslacht Platycercus adscitus
De Blauwwangrosella komt voor in noordoosten van Australië, het
leefgebied beperkt zich tot het schiereiland Cape York.
De Bleekkoprosella kent zijn verspreidingsgebied in het noordelijk en
oostelijk deel van Queensland, zuidelijk van Cairns en de Mitchelrivier
tot noordelijk Nieuw-Zuid-Wales.
Leefgebied
De Blauwwangrosella en Bleekkoprosella houden zich bij voorkeur op in
open beboste savannen, weidegebieden en langs oevers van waterstromen
waar ze paarsgewijs of in kleine groepjes leven.
Karakter
De meeste rosellasoorten zijn van nature vechtlustig, vooral tegenover
soortgenoten. Dit geldt ook voor de blauwwangrosella. Zelf ervaar ik
elke dag hoe ‘geïrriteerd’ de man van mijn blauwwangrosella’s reageert
als de pop te dicht bij hem in de buurt komt.
Door het vechtlustig karakter dient u als kweker bij het samenstellen
van de paren er goed op te letten of de vogels elkaar verdragen. Enige
tijd de vogels gadeslaan is hierbij een vereiste omdat de gevechten zo
hevig kunnen zijn dat direct ingrijpen noodzakelijk is. Het is ook erg
belangrijk om niet direct, bij verlies van een partner, een andere
partner te geven. In een dergelijk geval kunt u de vogels het beste aan
elkaar laten wennen door ze in naast elkaar liggende rennen te plaatsen.
Verder is het belangrijk om bij het samenstellen van paren altijd het
mannetje in de volière van de pop te plaatsen en niet omgekeerd! Voor
het verkrijgen van goede broedresultaten is het verder van belang nooit
rosella-soorten naast elkaar te plaatsen, maar de aangrenzende ren(nen)
te bevolken met niet verwante soorten.
Omgevingstemperatuur:
Het houden van blauwwangrosella’s hoeft geen problemen te geven in ons
land. Ook in Australië trotseren ze immers wel koud en vochtig weer. Wel
ben ik van mening dat een volière waarin blauwwangrosella’s worden
gehouden een goed afgesloten en droog nachtverblijf dient te bezitten.
De voeding in
gevangenschap
De
voeding van blauwwangrosella's dient te bestaat uit een zaadmengsel voor
grote parkieten. Naast dit zaadmengsel dienen de vogels elke dag
een mengsel van geweekt kiemzaad en eivoer/universeelvoer (1:1) te
krijgen. De verhouding tussen het
zaad en het geweekte kiemzaad/eivoer/universeelvoermengsel moet
ongeveer één op één zijn. Twee
keer per week dient, ondanks dat de vogels er ook vrij over moeten kunnen
beschikken, scherpe maagkiezel en oesterschelpen grit door
het kiemzaad gemengd te worden. Natuurlijk is het ook
belangrijk dat de vogels regelmatig fruit en
groenvoer krijgen. Verder is het aan te bevelen regelmatig in de zomer
op zoek te gaan naar (onbespoten) gras- en onkruidzaden. Deze kunnen met een
heggenschaar worden geknipt en in grote bossen neergehangen
worden in de volière.
Het is een genot om te zien hoeveel plezier je hier de vogels
meedoet.
Huisvesting
De huisvesting dient te bestaan uit een buitenvolière
met nachtverblijf. De buitenvolière dient een lengte van 3 á 4 meter te
hebben en ± 1 meter breed te zijn. Het nachtverblijf is bij voorkeur 1
meter breed, 1 meter lang en 2 meter hoog. Zelf houd ik de vogels in
rennen van 5 meter lang en
1.00 m. breed. Daarnaast bezitten alle rennen bij mij een
apart nachtverblijf van 1 x 1 x 2 m. (lxbxh).
Kweek
In de volière kunnen we het best een nestkast geven van 60 cm hoog
en een bodemoppervlak van 25 x 25 cm. De middellijn van het invlieggat
dient ± 7 cm. te zijn. Als nestmateriaal kan het best vochtig
houtmolm, turf en of rottend hout worden gegeven. Het verdient de
voorkeur een broedstel de keuze te geven uit meerdere broedblokken (minstens
2). Heeft een paartje eenmaal een broedblok gekozen dan kan de andere(n)
worden weggehaald. Bij het plaatsen van het broedblok is het verder van
belang het blok zo te hangen dat het invlieggat naar het donkerste
gedeelte van de volière is gekeerd.De
eerste kenmerken dat het mannetje paarlustig wordt is het spreiden van
de staartveren en het zogenaamde staartschudden (=het horizontaal op en
neer slaan van de gespreide staart). De balts bestaat verder uit
lokroepen, waarbij het mannetje de vleugels enigszins laat afhangen en
zijn borstveren opzet. In deze stemming zal het mannetje veel
belangstelling tonen voor de opgehangen nestblok(ken). Als het popje
zijn voorbeeld volgt en langere tijd in het nestblok blijft is dat een
teken dat de keuze is bepaald. Opgemerkt dient te worden dat in de
broedperiode de mannetjes de gewoonte hebben achter hun pop aan te jagen,
dit blijft meestal echter zonder ernstige gevolgen. Hou dit echter wel
goed in de gaten!!!! In de tijd die dan komt zullen er (nog) diverse
paringen plaatsvinden en na enkele weken dagen mag het eerste ei
verwacht worden. De eitjes worden om de dag, en veelal in de vroege
ochtenduren, gelegd. Gemiddeld legt de pop 5 eieren, die alleen door
haar worden bebroed. De eieren zijn wit van kleur. Dit is overigens bij
vrijwel alle holenbroeders het geval omdat de eieren niet gecamoufleerd
hoeven te worden voor eventuele vijanden. Tijdens het broeden verlaat de
pop 2 á 3 keer per dag het nest om zich te ontlasten. Na 20 -21 dagen
wordt het eerste jong geboren. Het is aan te bevelen in deze periode
extra dierlijke eiwitten (eivoer, meelwormen, maden e.d.) te geven. In
hun natuurlijke leefomgeving verorberen de vogels namelijk ook insecten
en larven van insecten, die worden verkregen door het verwijderen van
boomschors en verrot hout. De eerste 10 dagen worden de jongen
overwegend door de pop gevoerd. Na 10 dagen, als de jongen sneller
beginnen te groeien, worden ze door beide oudervogels gevoerd. De jongen
verlaten na ± 5 weken het nest en worden nog enkele weken door de
oudervogels gevoerd/bijgevoerd. De jongen van de blauwwangrosella dienen
met ringmaat 6 mm. geringd te worden.
A. van Kooten