Deze website wordt u aangeboden door Adri van Kooten, keurmeester gras- en grote parkieten bij de NBvV

Menu

 

Bij favorieten plaatsen!

Home

Blauwwangrosella (cuticaudata)

 
 

Kooi- en volièrevogels (ca. 300)
Broedconditie en broedproces
Fotogalerijen
Vogelziekten
Medicijnen
Kweekproblemen
Ziekenkooi
Vogeldierenartsen
Voeding
Bouw en inrichting volière
Tips van vogelliefhebbers
Vogels - koude volière
Vogels - warme volière
Downloads Blauwwangrosella

Bij de blauwwangrosella of Platycercus adscitus, zoals zijn wetenschappelijke naam luidt, worden de volgende ondersoorten onderscheiden:

  • Blauwwangrosella     - Platycercus adscitus adcitus

  • Bleekkoprosella        - Platycercus adscitus palliceps

Met betrekking tot deze soort gelden verschillende opvattingen. In de meeste literatuur, die mij ter beschikking stond, worden beide bovenstaande ondersoorten genoemd. Wel wijzen veel auteurs erop dat er door geografische verschillen een heel scala aan kleurvariaties binnen dezelfde soort voor komen. In het verleden hebben deze kleurvariaties er zelfs toe geleid dat sommige ornithologen meerdere van deze  (lokale) ondersoorten onderscheiden. Zo noemen Stan Sindel en James Gill in hun boek Australian broad-tailes parrots’ in dit verband de Platycercus adscitus amethusiae, de Platycercus adscitus elseyi en Platycercus adscitus mackaiensis. Nu echter worden deze vogels algemeen als kleurvariaties binnen dezelfde soort beschouwd. De meeste ornithologen zien in de Blauwwangrosella een overgangsvorm tussen de Rosella (Platycercus eximius) en de Brown rosella (Platycercus venustus)

Kleurplaten
Vogelanimaties
Vogelmarkten
Vogelparken
Richtprijzen vogels
Vogelgeluiden
 
Erfelijkheidsleer vogels
Links naar vogelwebsites
Europese cultuurvogels
Papegaai als huisdier - index
Vogelwereld Curaçao
 

 

 

 

 

Beschrijving van de soorten

Blauwwangrosella (Platycercus adscitus adscitus)

De schedel, nek en oorbevedering zijn bleekgeel. Het bovenste deel van de wangen is wit en het onderste deel  violetblauw. Ook de kin is violetblauw. De kropstreek en het bovenste deel van de borst alsmede de flanken zijn bleekgeel met blauwe doorschijn. Dit blauw kan per vogel erg verschillen. Het onderste deel van de borst en dijen is grijsachtig blauw. De anaalstreek en onderstaartdekveren zijn rood. De veren van de borst, buik en flanken hebben een dunne zwarte omzoming. De mantel en middengedeelte van het vleugeldek zijn zwart met blauw tot groenachtige bleekgele veerzomen. De schouders van de vogel bezitten langwerpige zwarte schoudervlekken. De vleugelranden en vleugelbocht zijn violetachtig blauw. De stuit en onderrug zijn groenachtig blauw wat overgaat in blauwachtig bleekgeel op de bovenstaartdekveren. De grote vleugelpennen zijn zwart met een violetblauwe buitenvlag. De bovenzijde van de middelste vier grote staartpennen zijn donkergroen en bezitten een blauwe waas. De overige staartpennen zijn licht violetblauw met aan de uiteinden een witte omzoming. De snavel is hoornkleurig met een grijsachtige doorschijn. De ogen zijn bruin, de poten grijs en de nagels grijszwart. Binnen de soort komen kleurvariaties voor.

Grootte:

De vogels zijn ca. 30 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:

Mannen hebben een grotere en bredere snavel, terwijl ook de kop vaak groter en meer afgeplat is als bij de poppen. Ook is er verschil in kleur. De mannen zijn over het algemeen duidelijk intensiever violetblauw van kleur dan de poppen. Ook hebben poppen veelal een ‘witte vleugelstreep’ aan de onderzijde van de slagpennen. (Sommige jonge mannen willen deze streep ook nog wel eens bezitten maar na de eerste volledige rui, als ze ruim een jaar oud zijn, verdwijnt deze meestal. In een enkel geval wil het echter voor komen dat ze pas na de tweede  rui verdwijnen). Bij jonge vogels is het geslachtsonderscheid erg moeilijk. Om achter het geslacht van jonge vogels te komen is het aan te bevelen DNA veeronderzoek uit te laten voeren.

Bleekkoprosella (Platycercus adscitus palliceps)

De kleur van man en pop is gelijk. De wangen en de kin zijn zuiver wit. De kop van de vogels is geel­wit. De keel, borst en buik zijn hemelsblauw gekleurd, evenals de staart en de slagpennen van de vleugels. De veren op de rug zijn zwart en goudgeel omzoomd. Beide seksen hebben een zwarte schouder­vlek, die bij de man veelal iets groter schijnt te zijn dan bij de pop. De stuit is grasgroen en vaag zwart gestreept, terwijl de onder­staartveren rood gekleurd zijn. Binnen de soort komen kleurvariaties voor.

Grootte:

De vogels zijn ca. 32 cm. groot.

Geslachtsonderscheid:

Mannen en poppen zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Zoals reeds eerder opgemerkt hebben mannen veelal een iets grotere zwarte schoudervlek. Evenals bij de meeste soorten heeft de man vaak een grotere en bredere snavel en is ook de kop wat groter en meer afgeplat. Volwassen poppen hebben meestal een witte vleugelstreep.

Verspreidingsgebied van het geslacht Platycercus adscitus

De Blauwwangrosella komt voor in noordoosten van Australië, het leefgebied beperkt zich tot het schiereiland Cape York.

De Bleekkoprosella kent zijn verspreidingsgebied in het noordelijk en oostelijk deel van Queensland, zuidelijk van Cairns en de Mitchelrivier tot noordelijk Nieuw-Zuid-Wales.

Leefgebied

De Blauwwangrosella en Bleekkoprosella houden zich bij voorkeur op in open beboste savannen, weidegebieden en langs oevers van waterstromen waar ze paarsgewijs of in kleine groepjes leven.

Karakter

De meeste rosellasoorten zijn van nature vechtlustig, vooral tegenover soortgenoten. Dit geldt ook voor de blauwwangrosella. Zelf  ervaar ik elke dag hoe ‘geïrriteerd’ de man van mijn blauwwangrosella’s reageert als de pop te dicht bij hem in de buurt komt.

Door het vechtlustig karakter dient u als kweker bij het samenstellen van de paren er goed op te letten of de vogels elkaar verdragen. Enige tijd de vogels gadeslaan is hierbij een vereiste omdat de gevechten zo hevig kunnen zijn dat direct ingrijpen noodzakelijk is. Het is ook erg belangrijk om niet direct, bij verlies van een partner, een andere partner te geven. In een dergelijk geval kunt u de vogels het beste aan elkaar laten wennen door ze in naast elkaar liggende rennen te plaatsen. Verder is het belangrijk om bij het samenstellen van paren altijd het mannetje in de volière van de pop te plaatsen en niet omgekeerd! Voor het verkrijgen van goede broedresultaten is het verder van belang nooit rosella-soorten naast elkaar te plaatsen, maar de aangrenzende ren(nen) te bevolken met niet verwante soorten.

Omgevingstemperatuur:

Het houden van blauwwangrosella’s hoeft geen problemen te geven in ons land. Ook in Australië trotseren ze immers wel koud en vochtig weer. Wel ben ik van mening dat een volière waarin blauwwangrosella’s worden gehouden een goed afgesloten en droog nachtverblijf dient te bezitten.

De voeding in gevangenschap

De voeding van blauwwangrosella's dient te bestaat uit een zaadmengsel voor grote parkieten. Naast dit zaadmengsel dienen de vogels elke dag een mengsel van geweekt kiemzaad en eivoer/universeelvoer (1:1) te krijgen. De verhouding tussen het zaad en het geweekte kiemzaad/eivoer/universeelvoermengsel moet ongeveer één op één zijn. Twee keer per week dient, ondanks dat de vogels er ook vrij over moeten kunnen beschikken, scherpe maagkiezel en oesterschelpen grit door het kiemzaad gemengd te worden. Natuurlijk is het ook belangrijk dat de vogels regelmatig fruit en groenvoer krijgen. Verder is het aan te bevelen regelmatig in de zomer op zoek te gaan naar (onbespoten) gras- en onkruidzaden. Deze kunnen met een heggenschaar worden geknipt en in grote bossen  neergehangen worden in de volière. Het is een genot om te zien hoeveel plezier je hier de vogels meedoet.

Huisvesting

De huisvesting dient te bestaan uit een buitenvolière met nachtverblijf. De buitenvolière dient een lengte van 3 á 4 meter te hebben en ± 1 meter breed te zijn. Het nachtverblijf is bij voorkeur 1 meter breed, 1 meter lang en 2 meter hoog. Zelf houd ik de vogels in rennen van 5 meter lang en 1.00 m. breed. Daarnaast bezitten alle rennen bij mij een apart nachtverblijf van 1 x 1 x 2 m. (lxbxh).

Kweek

In de volière kunnen we het best een nestkast geven van 60 cm hoog en een bodemoppervlak van 25 x 25 cm. De middellijn van het invlieggat dient ± 7 cm. te zijn. Als nestmateriaal kan het best vochtig houtmolm, turf en of rottend hout worden gegeven. Het verdient de voorkeur een broedstel de keuze te geven uit meerdere broedblokken (minstens 2). Heeft een paartje eenmaal een broedblok gekozen dan kan de andere(n) worden weggehaald. Bij het plaatsen van het broedblok is het verder van belang het blok zo te hangen dat het invlieggat naar het donkerste gedeelte van de volière is gekeerd.De eerste kenmerken dat het mannetje paarlustig wordt is het spreiden van de staartveren en het zogenaamde staartschudden (=het horizontaal op en neer slaan van de gespreide staart). De balts bestaat verder uit lokroepen, waarbij het mannetje de vleugels enigszins laat afhangen en zijn borst­veren opzet. In deze stemming zal het mannetje veel belangstelling tonen voor de opgehangen nestblok(ken).  Als het popje zijn voorbeeld volgt en langere tijd in het nestblok blijft is dat een teken dat de keuze is bepaald. Opgemerkt dient te worden dat in de broedperiode de mannetjes de gewoonte hebben achter hun pop aan te jagen, dit blijft meestal echter zonder ernstige gevolgen. Hou dit echter wel goed in de gaten!!!! In de tijd die dan komt zullen er (nog) diverse paringen plaats­vinden en na enkele weken dagen mag het eerste ei verwacht worden. De eitjes worden om de dag, en veelal in de vroege ochtenduren, gelegd. Gemiddeld legt de pop 5 eieren, die alleen door haar worden bebroed. De eieren zijn wit van kleur. Dit is overigens bij vrijwel alle  holenbroeders het geval omdat de eieren niet gecamoufleerd hoeven te worden voor eventuele vijanden. Tijdens het broeden verlaat de pop 2 á 3 keer per dag het nest om zich te ontlasten. Na 20 -21 dagen wordt het eerste jong geboren. Het is aan te bevelen in deze periode extra dierlijke eiwitten (eivoer, meelwormen, maden e.d.) te geven. In hun natuurlijke leefomgeving verorberen de vogels namelijk ook insecten en larven van insecten, die worden verkregen door het verwijderen van boomschors en verrot hout. De eerste 10 dagen worden de jongen overwegend door de pop gevoerd. Na 10 dagen, als de jongen sneller beginnen te groeien, worden ze door beide oudervogels gevoerd. De jongen verlaten na ± 5 weken het nest en worden nog enkele weken door de oudervogels gevoerd/bijgevoerd. De jongen van de blauwwangrosella dienen met ringmaat 6 mm. geringd te worden.

A. van Kooten

 

 

Verwante links

Adelaide rosella
Geelbuikrosella
Bleekkoprosella
Brownrosella
Pennantrosella
Prachtrosella
Rosella
Stanleyrosella
Strogele rosella

Disclaimer

Home

Vertel een vriend over deze site

 

Copyright © 2005, Adri van Kooten, All Rights Reserved | Webdesign: Adri van Kooten