Inleiding
In het voorjaar van 2004 was ik in de gelegenheid een aantal
citroenparkieten te kopen bij verschillende kwekers. Het had me tot dan
toe behoorlijk wat inspanning gekost om aan deze prachtige parkietjes te
komen. In totaal lukte het me om 11 citroenparkieten te kopen, 6 mannen
en 7 poppen. Het waren overwegend vogels die in 2003 waren geboren,
uitgezonderd één popje dat een ring van 2004 droeg. Ze werden met z’n
allen gehuisvest in een buitenvolière van 2,5 meter hoog, 5 meter lang
en 1 meter breed en een nachtverblijf van 1 bij 1 meter. Gedurende een
aantal weken ging het prima en ze waren voortdurend met z’n allen dicht
bij elkaar. Nimmer zag ik onderlinge ruzies en in de loop van de tijd
vormden zich wat paartjes. Ik besloot daarom wat broedblokken in de ren
en in het nachtverblijf te plaatsen. Hoewel enige paartjes wel
belangstelling toonden in de broedblokken gingen ze niet over tot
broeden. Na wat natte, gure dagen begonnen er problemen te komen. Binnen
een tijdbestek van 1 week stierven er 3 vogels, 2 poppen en 1 man.
Uiterlijk was aan de vogels niets te zien en het was dan ook gissen wat
er aan de hand kon zijn. Omdat ik verdere risico’s op sterfte zoveel
mogelijk wilde voorkomen besloot ik de vogels, per paar, onder te
brengen in broedkooien in mijn verwarmde kweekruimte. Vanaf deze tijd
oogden de vogels (nog) levendiger en ondervond ik geen enkel probleem
meer!
Ondersoorten
-
Psilopsiagron aurifrons aurifrons
- citroenparkiet
-
Psilopsiagron aurifrons margaritae
-
Psilopsiagron aurifrons robertsi
-
Psilopsiagron aurifrons rubrirostris
Psilopsiagron aurifrons aurifrons
- citroenparkiet
Formaat:
18 cm, waarbij de staart een lengte heeft van 75 – 90 mm.
Ringmaat:
4 mm.
Geslachtsonderscheid:
er bestaat uiterlijk verschil tussen beide geslachten. De poppen
bezitten geen geel op voorhoofd, teugels, wangen en buik.
De nominaatvorm wordt ook wel eens aangeduid met
goudvoorhoofd-citroenparkiet vanwege de ‘goudgele’ kleur van de
kopbevedering. De lichaamskleur is overwegend groen; voorhoofd, wangen,
keel, hals en bovenzijde van de borst zijn ‘citroengeel’. De dijen zijn
geelachtig groen, de ondervleugeldekveren blauwachtig groen, de
vleugelranden violetblauw. De onderzijde van de staart is blauwachtig
grijs van kleur. De snavel is hoornkleurig. Rond de ogen bevindt zich
een smalle naakte grijze oogring. De iris is bruin. De washuid boven de
snavel en de poten zijn vleeskleurig.
Psilopsiagron aurifrons robertsi
Formaat:
18 cm, waarbij de staart een lengte heeft van 80 – 95 mm.
Ringmaat:
4 mm.
Geslachtsonderscheid:
als bij de nominaatvorm.
Man en pop:
als de nominaatvorm, maar duidelijk minder geel op voorhoofd, wangen,
keel, hals en bovenzijde van de borst. Het geel is ook minder warm van
kleur. Verder is deze ondersoort in het geheel wat donkerder groen van
kleur.
De poppen bezitten geen geel op voorhoofd, teugels, wangen en keel.
Psilopsiagron aurifrons margaritae
Formaat:
20 cm, waarbij de staart een lengte heeft van 65 – 80 mm.
Ringmaat:
4 mm.
Geslachtsonderscheid:
de geslachten zijn vrijwel gelijk.
Man en pop:
als de nominaatvorm, maar groter en zonder geel in de bevedering. De
groene kleur is in het geheel wat donkerder van kleur. Door de kortere
staart is de vogel ook qua model duidelijk forser is dan de twee
voorgaande ondersoorten.
De poppen lijken op de mannen maar zijn in het algemeen wat donkerder
groen van kleur.
Psilopsiagron aurifrons rubrirostris
Formaat:
20 cm, waarbij de staart een lengte heeft van 73 – 82 mm.
Ringmaat:
4 mm.
Geslachtsonderscheid:
de geslachten zijn vrijwel gelijk.
Man en pop:
beide zijn volledig groen van kleur. Deze is blauwgrijs bewaasd en
daarmee duidelijk donkerder dan bij de nominaatvorm De snavel is
hoornkleurig roze.
De poppen lijken op de mannen maar zijn in het algemeen wat donkerder
groen van kleur. De snavel is minder roze hoornkleurig dan die van de
man.
Herkomst en leefwijze
De nominaatvorm komt voor in de kuststreken en aansluitende bergstreken
van het Andesgebergte in Centraal Peru.
P. a.
robertsi
bewoont het noordwesten van Peru. Het verspreidingsgebied van
P. a.
margaritae
omvat Zuid-Chili, het zuidwesten van Peru, Centraal- en West-Bolivia en
het noordwesten van Argentinië.
P. a.
rubrirostris
is een bewoner van de oostelijke helling van het Andesgebergte in
noordwest-Argentinië en Centraal-Chili.
Citroenparkieten leven in de hooglanden en op de berghellingen van de
Andes op hoogten van 2500 tot 4500 m. Dit betekent dan ook dat ze
allemaal uit (hooggelegen) gebieden komen met een ijle lucht.
Hun natuurlijke leefomgeving omvat steppengebieden en gebieden met
doornig struikgewas. De nominaatvorm komt ook voor in lager gelegen
kustgebieden, landbouwgebieden en parken. Citroenparkieten verzamelen
zich buiten de broedtijd in kleine zwermen van tien tot dertig vogels.
Ze leiden overwegend een zwervend bestaan. Tijdens de vlucht laten ze
zich duidelijk en luid horen. Het zijn snelle en behendige vliegers. In
gevangenschap dienen we hier terdege rekening mee te houden. Ze voeden
zich met allerlei zaden, vruchten, bessen en insecten. De broedtijd
loopt van oktober tot december. In het wild broeden ze in
kolonieverband, maar ook wel apart. Ze nestelen in aarden wallen en in
spleten en scheuren van rotsen. De broedholten in de aarden wallen
hebben veelal een afmeting van 20 x 30 cm en worden door de vogels
bereikt via een tunnel, die wel een lengte kan bereiken van twee meter.
Kweekervaring
Nadat ik de vogels aan het eind van de zomer uit de buitenvolière ving
werden ze in paartjes ondergebracht in broedkooien met een afmeting van
80x50x50 cm. Medio november verstrekte ik alle vier de paartjes een
broedblok. Twee stellen kregen een horizontaal broedblok met een
afmeting van 40x18x18 cm. Dit type broedblok is voorzien van ‘een
voorkamer’ (18x16x16 cm) en ‘een broedkamer’ van 16x16x16 cm. De twee
overige stellen kregen een horizontaal broedblok met een afmeting van
25x18x18 cm. Dit type blok kent slechts één broedruimte.
Alle stellen namen direct bezit van het broedblok en zodra ik de
kweekruimte betrad zaten de vogels in het broedblok.
Eind december viel het me op dat bij twee van de vier popjes het
achterlijf dikker werd. Ik had de vogels nooit zien paren maar wel
regelmatig horen ‘paren’ in het blok. Dit laatste ging altijd gepaard
met vrij luide ‘krassende’ geluiden van beide vogels. Op 02-01-2005
legde één van beide popjes haar eerste eitje. Ze deed dit in het type
broedblok met één broedruimte. Het andere popje volgde haar voorbeeld op
03-01-2005. Dit popje legde haar ei in het type broedblok met een
‘voorkamer’ en ‘broedkamer’. Het eerste stelletje kreeg in totaal 5
eitjes en het tweede stelletje 4. De eitjes werden door de popjes om de
dag gelegd. Voor zover ik kan nagaan begonnen beide popjes bij het derde
ei te broeden. Steeds verbleven beide mannen in het broedblok bij de
popjes. Bij het tweede stelletje ging het al snel mis. Nadat de eitjes
enige dagen waren bebroed liep het popje op 11-01-2005 van de eieren af.
Een oorzaak hiervoor kon ik niet vinden of het moet al de lichte rui
zijn geweest die ze door maakte. Hoewel alle vier de eitjes steenkoud
aanvoelden werden twee ervan ondergelegd bij het eerste stelletje en de
andere twee bij de pop van een grasparkiet.
Het broedproces van het eerste stelletje verliep voorspoedig. De eitjes
werden prima bebroed en bij het schouwen van de eitjes bleken alle eigen
eitjes bevrucht, echter bij de twee eitjes die werden bijgelegd bleken
de kiemen te zijn afgestorven. Beide eitjes bleken toch teveel afgekoeld
te zijn geweest. Op 26-01-2005, 24 dagen na het leggen van het eerste
eitje, lagen er twee jongen in het nestblok. Ik kon mijn geluk niet op.
De jongen waren met geel dons bedekt, iets wat na ca. 14 dagen bleek
over te gaan in grijze dons. Nu maar hopen dat alles goed zou gaan bij
het opgroeien van de jongen. Op 29-01-2005 bleken er twee afwijkende
jongen te liggen onder een grasparkiet, waarbij één van de twee er
slecht aan toe was. Het kon natuurlijk niet missen dat dit de jongen
waren uit de twee overgelegde eitjes. Beide jongen bleken niet gevoerd
door de grasparkiet pop en ik vreesde dan ook dat zeker één van beide
het niet zou redden. Het jong dat er nog het beste aan toe was werd bij
de andere twee citroenparkiet jongen gelegd. Het andere jong werd door
mij met het hoofd naar beneden in een glas met lauw water gehouden met
de bedoeling hem/haar water te laten slikken. Ik had dit ook wel eens
met succes gedaan bij eerstedaags jongen van grasparkieten die niet
werden gevoerd. Nadat ik aan de krop kon zien dat er water in zat werd
ook dit jong ondergelegd bij de andere drie citroenparkiet jongen.
Wonder boven wonder bleek dit jong uiteindelijk zodanig sterk te zijn
dat hij/zij krachtig genoeg kon bedelen om voer. Enkele uren nadat het
was ondergelegd zat er namelijk al duidelijk zichtbaar voer in de krop.
Het 3e eitje van het eerste paartje kwam niet uit evenals,
zoals reeds eerder opgemerkt, de 2 eitjes die ik had overgelegd van het
tweede stelletje. Alle overige eitjes kwamen wel uit, zodat er op
02-02-2005 maar liefst zes jonge citroenparkieten in het nestblok lagen.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik op dat moment niet bijster veel
vertrouwen had in een voorspoedig opgroeien van alle zes de jonge
citroenparkieten.
Toch kon ik op 05-02-2005 de eerste 2 jongen ringen met ringmaat 4 mm.
Bij één van de twee ging dit al zeer moeizaam en het was dan ook beter
geweest als ik dit jong een dag eerder had geringd. Tot dat moment
werden alle jongen nog steeds voorbeeldig gevoerd door beide
oudervogels. Op 08-02-2005 ringde ik nummer 3, 4 en 5 en op 10-02-2005
het 6e jong.
Gunstig bij de jongen van citroenparkieten is dat, wanneer de eerste
veren zichtbaar worden, de mannen al van de poppen zijn te
onderscheiden. Het voorhoofd, de wangen en de keelstreek is namelijk bij
de mannen geel terwijl dit bij de poppen groen is.
Op 07-03-2005, 40 dagen nadat het werd geboren, vloog het eerste jong
uit, op 08-03-2005 gevolgd door het tweede jong. Op dit moment
(12-03-2005) zijn vier van de zes jongen al eens uit het nest geweest.
Na het verlaten van het nest keren ze meestal direct weer terug in het
nestblok. Beide oudervogels hebben nog steeds de handen vol om alle
kroppen te vullen maar de angst die ik in het begin had, dat het niet
goed zou komen met de 6 jongen, heb ik niet meer. Er van uitgaande dat
de eerste jongen vanaf nu, nog zeker 2 weken door de oudervogels gevoerd
zullen worden, betekend dat ze pas op een leeftijd van ca. 8 weken
zelfstandig zullen zijn. Indien we dit vergelijken met andere
kromsnavels van dezelfde grootte dan kunnen we stellen dat dit rijkelijk
laat is.
Voeding
Als basis kan een goed zaadmengsel voor grasparkieten gegeven worden.
Naast dit zaadmengsel verdient het aanbeveling de vogels elke dag een
mengsel van kiemzaad en eivoer te verstrekken (1:1).
Zolang er geen opgroeiende jongen zijn kan hier twee keer per week,
ondanks dat de vogels er ook vrij over moeten kunnen beschikken, scherpe
maagkiezel en oesterschelpengrit aan toegevoegd worden (een afgestreken
theelepel per twee vogels).
Natuurlijk moeten ze ook kunnen beschikken over sepia(schelp). Ook moet
meerdere keren per week fruit en groente (appel, peer, mandarijn, kiwi,
blaadje witlof, stukje andijvie e.d.) gegeven worden. Verder dienen de
vogels
dagelijks vers drinkwater te krijgen.
Bijzonderheden
Citroenparkieten zijn bijzonder mooie vogeltjes die (nog steeds)
gevoelig blijken voor ons klimaat. Het onderbrengen in een grote ruime
volière zal in de zomermaanden als het kwik rond 20°C staat geen
problemen opleveren. Dit verandert echter als het weer omslaat en ze te
maken krijgen met vochtige en koude omstandigheden. Op dat moment
blijken citroenparkieten erg kwetsbaar. Zonder duidelijke oorzaken kan
er dan sterfte ontstaan in de populatie, zo is mijn ervaring.
Sommige paartjes broeden trouw elk jaar, terwijl andere dat helemaal
niet doen of af en toe een jaartje over slaan.
De ondersoorten die ik tot nu toe gezien heb zijn in
hoofdzaak de ‘gewone’ citroenparkiet en de
P. a. robertsi.
Daarbij moet ik direct opmerken dat naar alle waarschijnlijkheid deze
ondersoorten door elkaar zijn gekweekt en er nog maar heel weinig
raszuivere vogels zullen zijn. Beide andere ondersoorten heb ik slechts
bij één kweker, de heer D. Derks, in Nederland kunnen traceren en
fotograferen.
Adri van Kooten
Bron: Papegaaien en parkieten – Handboek en naslagwerk: Adri van
Kooten