Ze zorgen er voor dat ze steeds in de
nabijheid van water blijven. Hun voeding bestaat uit allerlei zaden en
bessen. Doordat ze nog wel eens op vrij grote hoogten te vinden zijn,
1500 tot 2000 meter, zijn ze vrij goed bestand tegen
temperatuurswisselingen. In hun natuurlijke leefomgeving broeden ze
veelal in oude nesten van verschillende Weversoorten. Dit zijn vaak zeer
grote nesten, die veelal plaats bieden aan meerdere paartjes roseicollis. De agapornis roseicollis
is dan ook een koloniebroeder. In de literatuur wordt zelfs vermeld
dat ze de wevers verjagen en hun nesten in bezit nemen. Ook bouwt de
Agapornis roseicollis zelf wel een nest, meestal in rotsspleten,
grotten, in oude drooggevallen waterputten of oude gebouwen, echter
zelden of nooit in bomen of struiken. Indien ze zelf een nest bouwen gebruiken ze daarvoor lange stroken
schors, bladeren en grashalmen. De bouwstoffen worden vervoerd met
de bevedering van de stuit en het bovenstaartdek. Belangrijk om te
weten is dat als de vogels ’s winters buiten gehouden worden ze de
beschikking moeten hebben over een nestkast omdat ze zeer gevoelig
zijn voor teenbevriezingen.
Beschrijving van de soort
Man en pop: Man en pop zijn uiterlijk gelijk. De Agapornis
roseicollis is ongeveer 15 cm. groot. Het voorhoofd is tot op de
kruin en vandaar verticaal tot achter de ogen rood. Deze rode kleur
is ook te vinden in de wangen en het masker maar gaat hier
geleidelijk over in dieproze.Tussen deze dieproze kleur en de groene
nek bevindt zich een smalle hemelsblauwachtige overgangszone. Het
lichaam is lichtgroen. De vleugels zijn meer donkergroen van kleur.
De duimveertjes in de vleugelbocht zijn geel. De grote vleugelpennen
zijn grijs, de ondervleugeldekveren groen met een blauwachtige tint.
De stuit is kobaltblauw. De grote staartveren tonen vanaf de basis
een rood en zwarte dwarstekening. De uiteinden van de grote
staartveren zijn kobalt. De snavel is hoornkleurig, de ogen
donkerbruin en de poten en nagels respectievelijk grijs en
donkergrijs.
Jongen: De kleur van de jongen is in zijn geheel bleker, vooral het rood en het
roze. De snavel is grauwgeel met op de bovensnavel een zwarte vlek.
Broedproces in het wild en in gevangenschap
De pop legt 4 tot 5 eitjes die ze om de dag legt. Na het leggen van
het tweede eitje begint ze meestal met broeden. Het mannetje is
tijdens het broeden steeds in de nabijheid van het nest te vinden en
voert regelmatig het popje op het nest.
Hoewel het koloniebroeders zijn heeft de praktijk geleerd dat, in
gevangenschap, het paarsgewijs broeden het meest succesvol is. Bij
het in kolonieverband houden van de vogels in een volière breken
namelijk regelmatig vechtpartijen uit waarbij de tere tenen van de
vogels het dan moeten ontgelden. Het broedblok dient ongeveer een
afmeting te hebben van 25 cm. hoog en een bodemoppervlak van 15 x 15
cm. Uit eigen ervaring weet ik dat ze het ook prima doen in
horizontale broedblokken met een breedte van 40 cm., een lengte van
18 cm. en een hoogte van 18 cm. Als nestmateriaal kunnen verse (wilgen)takken
gegeven worden. Van de takken bijt de pop dan stroken schors van ca.
10 cm. die ze vervolgens in haar stuitbevedering stopt en naar het
nest brengt. In 3 tot 4 dagen wordt zo een komvormig nest door haar
gebouwd. De eitjes komen na ca. 23 dagen uit. De jongen hebben bij
het uitkomen een roodachtige donsbevedering, die naarmate ze ouder
worden, veranderd in donkergrijs.
Na de achtste dag kunnen de jongen geringd worden met ringmaat 4,5
mm.. Als ze uitvliegen, na ca. 6 weken, worden ze nog ongeveer twee
weken door de ouders gevoerd. Het is verstandig de jongen, als ze
zelfstandig zijn, apart te zetten. De ouders kunnen dan ongestoord
met het tweede legsel beginnen. Het verdient aanbeveling de vogels
niet meer dan twee legsels te laten grootbrengen.
Voeding in gevangenschap
Als voeding kan aan de vogels een zaadmengsel voor agapornissen
gegeven worden, aangevuld met eivoer, kiemzaad, kleine stukjes
fruit, bessen, groenvoer en trosgierst. Verder mogen grit en scherpe
maagkiezel niet ontbreken.
Agapornis roseicollis catumbella
Herkomst en leefmilieu
Het
verspreidingsgebied van de catumbella is Zuid-Angola. Hun
leefomgeving is gelijk aan de Agapornis roseicollis roseicollis.
Beschrijving van de soort
Man en pop: Man en pop zijn uiterlijk gelijk aan elkaar. De
algemene lichaamskleur is dieper groen en het voorhoofd, de wangen
en het masker zijn dieper rood. Voor het overige is de catumbella
gelijk aan de Agapornis roseicollis roseicollis.
Broedproces
Zie
Agapornis roseicollis roseicollis.
Voeding in gevangenschap
Zie
Agapornis roseicollis roseicollis.
Mutaties
Er zijn inmiddels verschillende mutaties van de Agapornis
roseicollis, zoals de donkerfactoren, de violetfactor, zeegroen, ino,
bleekmasker, cinnamon, pastel gezoomd, overgoten, fallow type 1 en
2, isabel, rozemasker, gele zwartoog, recessief bont, dominant bont,
oranje masker en sinds kort ook de opaline mutatie. Veel van
bovenstaande mutaties kunnen gecombineerd worden Het voert echter te
ver om al deze mutaties en combinaties van mutaties in dit artikel
te behandelen.
A. van Kooten